Met zijn aanstekelijke energie en ongeëvenaarde podiumervaring is Daan één van de artiesten die van elke festivalzomer een onvergetelijk feest maakt. Tussen de hits en de nieuwe nummers door, de onverwachte uitdagingen en kleine tegenslagen, blijft hij onverstoorbaar: optreden is zijn grootste passie. Van intieme theaterzalen tot uitbundige festivals, Daan vertelt hoe hij de connectie met zijn publiek beleeft, hoe hij omgaat met zenuwen en improvisatie en waarom hij keer op keer blijft touren. In dit interview net voor zijn concert op Rijvers Festival neemt hij ons mee achter de schermen van zijn festivalzomer, de voorbereidingen voor zijn tour en de magie die ontstaat zodra het podiumlicht aangaat.
Hoe kijk jij tot nu toe terug op de festivalzomer?
Zalig hé, optreden is gewoon het liefste wat ik doe. Deze zomer was tot nu toe ontzettend plezant met toffe en onverwachte momenten, soms met wat moeilijkheden en rare dingen onderweg. Die festivals, dat is echt de job van mijn leven, zelfs met de kleine en grote verrassingen die erbij komen. In Lokeren werd onze set bijvoorbeeld plots ingekort, maar we hebben dat sportief opgevat en er het beste van gemaakt. Het voordeel van zo’n korte set is dat je meteen mag beginnen en eindigen met de hits en dat zorgde ervoor dat het publiek laaiend enthousiast bleef. Iedereen was blij dat we toch konden spelen. Onderweg gebeuren er ook onvermijdelijk dingen: de bassist brak zijn voet, ik mijn sleutelbeen. Dan is het kwestie van meteen te schakelen en te zoeken naar oplossingen. Extra gitaristen, extra bassisten, het hoort er allemaal bij en maakt het tegelijk spannend. Mijn sleutelbeen is intussen gelukkig zo goed als hersteld. Ik laat het nog nakijken, maar ik voel er weinig van, zelfs op het podium. Het doet me denken aan die renner in de Tour de France die na acht dagen met een gebroken sleutelbeen toch nog een rit won. Dankzij de wonderen van de techniek kan er zoveel. Titanium is echt een fantastisch materiaal (knipoogt).
Je tour gebruikte natuurlijk om je nieuwe CD ‘Space’ voor te stellen.
In een zaal spelen is anders: daar hebben mensen een ticket gekocht speciaal voor je en dan kun je bijna heel de plaat brengen. Het was telkens een klein wonder dat dat lukte, gedurende de winter en de lente. In de zomer is dat anders. Je set beginnen met vier nummers van de nieuwe plaat voelt misschien wat gewaagd, maar zelfs dat passeert. De groep heeft zoveel plezier in het brengen van die nummers dat het vanzelf werkt. Ik heb echt het gevoel dat we die nieuwe plaat ook op een festival kunnen neerzetten. Toch is een festival een ander verhaal dan een zaalshow. Daar moet je groter uitpakken, meer focussen op de crowd pleasers, de successen. Alles moet meer show zijn, meer gericht op het publiek. Ik was blij dat ik me daar volledig in kon smijten: bewegen van links naar rechts, alles groter brengen. Er staan camera’s op, je kunt je niet verschuilen, dus maak je er maar een show van en dat doe ik ook graag. Tegelijk speel ik net zo graag in een theater voor honderd verlegen mensen, verlegen achter mijn piano. Dat intieme contact heeft iets bijzonders. Maar festivals, dat is gewoon kicken. Het is een fysiek feest van muziek, terwijl de winters en zaalshows meer draaien om die persoonlijke connectie. Ik vind beide ontzettend boeiend en ben heel blij dat ik deze zomer weer een hoop festivals kan spelen. Wij doen dat ook graag, anders zouden we er al lang mee gestopt zijn. Het is een uitlaatklep die gewoon goed doet.
Ben je iemand die op festivals wel eens gaat kijken naar andere concerten?
Zolang ik zelf niet gespeeld heb, kan ik niet echt genieten van een ander optreden. Soms heb ik pech als ik laat op de avond geprogrammeerd sta, want dan mis ik bijna alles (knipoogt). Toch haal ik er plezier uit om andere artiesten gewoon backstage te zien zitten eten, een simpele spaghetti bolognaise bijvoorbeeld. Het herinnert me eraan dat het ook maar mensen zijn. Ik heb zelf ook mijn helden en het blijft bijzonder om hen een hele zomer lang te mogen ontmoeten. Voor mijn eigen optreden zit de zenuwachtigheid echter altijd in de weg. Het is niet zo simpel om nog in het publiek te gaan staan als je binnen een uur zelf moet spelen. Ik heb van alles geprobeerd om onopgemerkt te blijven: motorhelmen, parka’s, zelfs grijze plastieke vuilniszakken. Uiteindelijk herkennen ze je toch. Zelfs met zo’n vuilniszak eindig je nog op een selfie. Dat maakt het er niet makkelijker op, maar het blijft fijn om andere artiesten tegen te komen en die momenten te delen.
Iemand met zoveel ervaring, is die nog nerveus voor concerten?
Tot een uur voor het concert gaat het nog, maar dan begint het. Een half uur voor de start kan je niks meer met mij aanvangen. Dan loop ik de muren op, of beter gezegd, de metalen wanden van de backstagecabines. Dan ben ik niet meer aanspreekbaar. Toch beschouw ik dat als een goed teken, want optredens waarbij ik níét zenuwachtig ben, zijn vaak niet de beste. Die zenuwen bouwen zich op tot je het podium opstapt. Weggaan is dan geen optie meer en de spanning slaat om in adrenaline. Dat geeft scherpte, euforie en pure goesting. Het hoort er gewoon bij. Zoals voetballers hun rituelen hebben wanneer ze het veld opgaan, zo heb ik er ook een paar. Ik strijk bijvoorbeeld de plooien uit mijn hemd. In mijn entourage is het dan verboden om af te tellen in bepaalde getallen. Je mag enkel “nog een dikke zestien minuten” of “een kleine achttien” zeggen, enkel even getallen en dus zeker geen priemgetallen. Doe je dat toch, dan treed ik niet op. Dat soort kleine rituelen kleuren de laatste vijftien minuten voor de show. Eens ik opgekomen ben, lost alles zich op. Dan verandert de spanning in een feest. Ik kijk even rond naar de muzikanten, zie hun smile, hoor hoe ze inzetten en dan ben ik vertrokken. Dat doet ongelooflijk veel deugd. Het is echt een toffe job, eentje die ik iedereen kan aanbevelen.
Als je aan het spelen bent, ben je dan een soort van trance, in een zone?
Op het podium probeer ik emoties zoveel mogelijk te vermijden. Ik wil gewoon cool blijven staan, ook al is de verleiding soms groot om me te laten gaan. Soms hou ik dan gewoon mijn zonnebril op. Toch is een optreden voor mij een gigantische uitlaatklep, als een vulkaan die uitbarst. Het doet zo ongelooflijk veel deugd. Wanneer ik een paar weken niet speel, begin ik rond te dolen thuis en vraag ik me af wat ik eigenlijk mis. Een koffie? Nee. Een boterham? Ook niet. Seks? Misschien. Eigenlijk mis ik gewoon het podium. Zodra ik er weer op sta, valt alles terug op zijn plaats. Het voelt bijna verslavend. Het publiek speelt daarin een grote rol. Wat ik dan ervaar, is een intense band met de mensen die voor me staan. Als je echt gelooft in wat je zingt, voelen zij dat. Hun blik fixeert zich op jou, wachtend op hoe je het gaat brengen en of je het meent. Zij kunnen wegkijken, maar jij kunt nergens heen. Daar bestaat geen school voor, je leert dat niet. Voor iemand die eigenlijk verlegen is, blijft dat spannend. Tegelijk is het prachtig om te zien hoe divers een publiek is. Vrouwen, mannen, kinderen, grootouders, mensen in een rolstoel, allemaal met hun eigen verwachtingen. Wanneer ik hen recht in de ogen kijk, is dat vaak even onwennig voor hen als voor mij, maar tegelijk ontzettend verbindend. Als ik dan een kleine glimlach zie verschijnen, voel ik me vervuld. Het publiek verwarmt mij en ik hoop hen ook, zodat iedereen uiteindelijk tevreden en voldaan naar huis gaat.
Er zijn ook artiesten die verder gaan, die in het publiek stappen of handshakes doen. Is dat aan jou besteed?
Wat ik het liefste heb op een podium, is het spel met het publiek. Je kunt zelf kiezen naar wie je kijkt en ik pik er vaak een vijftigtal uit die me met een kritische blik gadeslaan. Mensen die duidelijk uitstralen: ik ga dit niet goed vinden. Dan blijf ik me daarop focussen, blijf ik mijn best doen, tot ze halverwege het optreden langzaam ontdooien. Ineens verschijnt er dan een glimlach, alsof ze zeggen: oké, ik snap het nu. Dat overtuigen vind ik heerlijk. Niet per se de gillende jonge meisjes, maar vooral de kritische mannen van mijn leeftijd. Dat is mijn echte doelgroep. Het is fantastisch om mensen overboord te trekken, mensen die in het begin dachten: die gast stelt niks voor, maar op het einde moeten toegeven dat ze geraakt zijn. Dat is de grootste uitdaging én de grootste voldoening.
Hoe belangrijk zijn bindteksten tussen nummers? Zijn die voorbereid?
Improvisatie hoort erbij. Ik bereid dat nooit echt voor. In theaters is dat belangrijker omdat je daar bijna in een soort cabaret- of stand-upstijl kunt praten. Op festivals doe ik dat nauwelijks. Ik praat sowieso nooit luid, dus verstaan mensen vaak maar de helft van mijn bindteksten. In een zaal kan dat een groot deel van de show zijn, soms zelfs vijftig procent, maar op een festival is dat hooguit een fractie. Dat typische publieksgedoe van ‘everybody clap your hands, so happy to see you’ dat kan ik niet. Dat zit niet in mijn karakter. Wat er overblijft, zijn korte, eenvoudige dingen: een paar keer “goeienavond”, misschien een vreemde opmerking tussendoor. Meer hoeft dat niet te zijn, want festivals zijn strak getimed. Daar hou ik me heel precies aan. Ik ben nogal gefocust op getallen, bijna autistisch. Thuis breek ik de set op voorhand al in stukken, inclusief de bindteksten die er niet zijn of een gitaar die eventueel kan ontstemmen. Ik reken altijd een kleine safety margin in, zodat ik exact weet waar ik sta. Binnen dertig seconden weet ik bij welk nummer ik uitkom.
Bij elk concert zijn er onvoorziene omstandigheden. Loops die niet meelopen, snaren van een gitaar die springen en zo. Hoe ben je daar op voorbereid?
Dat is eigenlijk het moment waarop je beseft dat je met een fantastische groep speelt. Wanneer er dingen compleet fout lopen en iedereen instinctief reageert. Een paar blikken volstaan: we got this. Dan los je het samen op, soms individueel, soms als hele band. Dat soort momenten smeert de groepssfeer alleen maar. Je trekt samen ten strijde en hoe groter de problemen, hoe sterker je verbonden bent op het podium. Vaak maakt dat een optreden zelfs krachtiger, juist omdat er iets misloopt. Niet altijd natuurlijk, maar het kan wel een bijzondere energie vrijmaken. Twintig jaar geleden trok iemand op de Gentse Feesten per ongeluk de hoofdkabel uit. Plots zaten we zonder geluid. Ik moest noodgedwongen vanop de rand van het podium akoestische liedjes brengen. Achteraf bleek dat een jongen uit het publiek het gedaan had. Onlangs, inmiddels een volwassen man, kwam hij me zeggen dat hij dat was. Eigenlijk vond ik dat wel sympathiek. Ook toen tilde dat voorval het optreden naar een ander niveau. Sommige artiesten stappen in zo’n situatie kwaad van het podium. Als je er samen iets moois van maakt, dan gebeurt er iets bijzonders. Dat blijft hangen.
Met welk gevoel stap je van het podium nadat je laatste noot is gespeeld?
Afkicken na een optreden duurt bij mij minstens vier uur. Ik leg dat vaak uit aan mijn vriendin: gewoon gaan slapen lukt niet omdat die rush zo intens is. Zeker na een festival, waar je 10.000 of 20.000 man voor je hebt gehad, kan je niet zomaar van het podium stappen en meteen de auto in alsof er niets gebeurd is. Die interactie is immens, de euforie enorm en het duurt echt een paar uur voor je weer met je voeten op de grond staat. Je mag dat niet onderschatten: zes of zeven muzikanten die samen een gigantisch volume neerzetten, terwijl je teksten door duizenden mensen tegelijk geïnterpreteerd worden… dat is een overkill voor je neurotransmitters. Het voelt vreemd dat je in een kwartier van dat overweldigende hoogtepunt naar iets banaals zou moeten terugkeren. Dat werkt gewoon niet. Soms nemen anderen je bijna letterlijk mee naar huis omdat je zelf nog volledig in die vibe zit. Zelfs dan kan ik thuis mijn gitaar vastpakken en beginnen spelen, alsof de ideeën vanzelf blijven stromen. Soms wordt dat een slaapliedje, soms het begin van een nieuw nummer. Op die manier rond ik de avond af en laat ik het concert los.
Heb je na zo’n concert complete stilte nodig in de wagen op weg naar huis?
Na een concert praat ik liever niet te veel omdat er gewoon te veel ideeën door mijn hoofd razen. De eerste dertig minuten na het optreden zijn altijd heel intens. Dan zijn we constant aan het pingpongen met de muzikanten. We zijn dan enorm kritisch omdat we meteen willen kijken wat er beter kan. Welke fouten zaten erin? Hoe lossen we die op? Dat moment vlak na het podium is eigenlijk het beste om dat te bespreken omdat alles nog vers in het geheugen zit en de energie nog helemaal aanwezig is.
Wat mogen we van jou in het najaar verwachten?
Er staan nu nog een vijftiental tot twintig concerten gepland, ondanks dat het bijna Kerstmis is (lacht). Ik heb al ideeën voor een kerst-cd, maar we blijven doorgaan tot het einde van het jaar, met een mix van theaters en clubs. Misschien focussen we volgend jaar op een zittend publiek. Dat mis ik nu wel een beetje; het is al vijf of zes jaar geleden dat we zoiets deden. Zolang het speelplezier er is en de motivatie blijft, doe ik het heel graag. Touren houdt me ook productief omdat je om de zoveel tijd nieuwe werk moet uitbrengen. Zo ben ik onlangs een weekje alleen in de Dordogne geweest om nieuwe dingen te creëren. Mijn dictafoon staat constant aan zodat ik alle nieuwe ideeën kan vastleggen. Waarschijnlijk heb ik nu al twee keer te veel materiaal voor een nieuwe plaat, maar ik heb er nog niet naar geluisterd. Het proces gaat gewoon door, ik put mijn songtitels en teksten uit het leven en mijn privéleven, wat nooit simpel is, maar het blijft inspiratie geven. De muziek houdt me gezond en creatief; zolang ik het graag doe en er een publiek voor is, blijf ik doorgaan.
Tekst en Interview STEVEN VERHAMME
Daan is te zien op Maanrock in Mechelen op 22 augustus en LoForLife in Scherpenheuvel op 19 september, op 25 november speelt hij in het CC van Maasmechelen.